Een blauwdruk ontbreekt
Gemeenten vragen vaker inzet van burgers om gemeenschapsvoorzieningen als buurthuizen, kulturhusen en dorpshuizen overeind te houden. Maar lukt het om voldoende bekwame vrijwilligers te vinden en wat is dan nog de rol van de professional? Welke factoren hebben eigenlijk invloed op het inzetten en succes van vrijwilligers in gemeenschapsvoorzieningen?
En gelden deze factoren ook voor bibliotheken?
‘Het buurthuis verdwijnt in rap tempo’, zo kopte De Volkskrant op 21 februari 2013. Uit een inventarisatie van de krant blijkt dat zeker honderd buurthuizen al dicht zijn als gevolg van gemeentelijke bezuinigingen en dat vele tientallen met sluiting worden bedreigd. Zo is in Amsterdam en Den Haag eenderde van de traditionele wijkcentra gesloten; Amersfoort wil alle elf wijkcentra afstoten en overdragen aan buurtinitiatieven. De lokale bezuinigingen zijn volgens de MOgroep, de brancheorganisatie voor welzijn en maatschappelijke dienstverlening, de afgelopen twee jaar ten koste gegaan van een kleine zesduizend arbeidsplaatsen, onder meer van buurtregisseurs, opbouwwerkers en buurtbeheerders. Ook in kulturhusen verdwijnen subsidies op de achtergrond. Volgens Jeroen Geerdink, die als projectmanager bij Stimuland Overijsselse kulturhusen begeleidt en monitort, hebben kulturhusen vooral te leiden onder de gevolgen van indirecte bezuinigingen. ‘De subsidiekortingen die de “bewoners” van kulturhusen krijgen opgelegd, bijvoorbeeld bibliotheken, welzijnorganisaties, ouderenbonden, zijn vaak heel fors. Dit heeft geleid tot leegloop, omdat deelnemers de huur niet meer kunnen opbrengen. Of ze besluiten om minder vierkante meters te huren.’ Dorpshuizen lijken vooralsnog iets crisisbestendiger dan buurthuizen en kulturhusen. ‘Dit zijn meestal kleinere, goedkopere voorzieningen, waar vooral sport-, muziek- en vrijetijdsverenigingen gebruik van maken’, stelt Geerdink. ‘Die hebben nog niet zo sterk te maken met teruglopende inkomsten.’ Toch merken ook dorpshuizen wel enigszins dat er een economische crisis heerst. De zaalverhuur neemt af en “vaste” gebruikers organiseren minder activiteiten door hun verminderde financiële situatie, signaleert Minne Hovenga van Doarpswurk, een provinciale steunfunctieorganisatie die de sociale samenhang en leefbaarheid op het Friese platteland stimuleert. ‘Dit maakt het lastiger om de exploitatie rond te krijgen.’
Draagvlak en identiteit
Zijn burgers eigenlijk wel bereid om een gemeenschapsvoorziening (grotendeels) zelf draaiende te houden, zoals gemeenten kennelijk denken? Volgens Gerrit Kapteijns van Spectrum (een Gelders adviesbureau en kenniscentrum voor de sociale sector) is de hamvraag altijd: wat heb je als dorp, wijk of buurt voor je voorziening over? ‘Is er niet voldoende draagvlak, dan zal de voorziening onherroepelijk verdwijnen.’ Volgens Jeroen Geerdink is de dorps- of wijkidentiteit een aardige voorspeller van de bereidwilligheid om vrijwilligerswerk te doen. ‘We zien dat in hechte gemeenschappen vrijwilligers makkelijker taken overnemen van professionals. Wat een gemeenschap hecht maakt? Dat er bijvoorbeeld al generaties lang dezelfde families wonen. En ook, dat het dorp of de wijk niet te groot is: de kritische grens lijkt te liggen rond tweeduizend inwoners. In kleine kernen zijn burgers zich veel bewuster van het belang van hun eigen rol dan in grotere gemeenschappen. Ze hebben het afgelopen decennium de school, de bakker en het postkantoor al zien verdwijnen. Het gevoel van urgentie is er groter: als we dit zelf niet oppakken, zijn we het kwijt.’ Hovenga: ‘In kleine gemeenschappen speelt wel vaker het probleem dat het lastig kan zijn om vrijwilligers te vinden met de juiste competenties. De vijver waaruit je kunt vissen is immers kleiner.’ Toch lukt het in Fryslân doorgaans nog heel aardig om voldoende vrijwilligers te vinden, zowel voor de kleinere dorpshuizen (‘de verlengde huiskamers’) als voor de wat grotere multifunctionele accommodaties, waarin ook (commerciële) partijen als een pedicure, bibliotheek, Wmo-loket of fysiotherapeut zetelen. Hovenga: ‘Van de 250 Friese dorpshuizen draait 2/3 nu al geheel op vrijwilligers. In de dorpen met dorpshuizen en/of multifunctionele centra in Fryslân blijkt hieruit dan ook het brede draagvlak voor een dergelijke voorziening. Het initiatief voor het oprichten – en daarna exploiteren en beheren – is altijd vanuit de basis van het dorp ontstaan.’ Uit onderzoek van Frans Thissen en Joos Droogleever Fortuijn (Universiteit van Amsterdam) in de dorpen van Littenseradiel (2012) blijkt dat waar een dorpshuis is, iets minder dan de helft van de bewoners daar vaak of regelmatig komt. ‘Bewoners doen in zo’n dorpshuis ook “lokaal gericht” vrijwilligerswerk op het gebied van hobby, cultuur, sport’, zegt Thissen, ‘maar ook vrijwilligerswerk dat gericht is op de vereniging dorpsbelang, specifiek lokale zaken of het dorpshuis zelf.’ Thissen zag in zijn onderzoek ook terug dat in dorpen met een duidelijke identiteit bewoners eerder geneigd zijn om vrijwilligerswerk te verrichten, zoals Geerdink aangeeft. ‘Zo’n identiteit is echter niet een vaststaand gegeven’, zegt hij. ‘Een dorpsidentiteit kan sterker worden als er open ontmoetingsplekken zijn in een dorp waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, zodat ze verhalen over het dorp kunnen delen of activiteiten kunnen organiseren.’
Vrijwilligers vinden
Hoe vind je eigenlijk voldoende bekwame en enthousiaste vrijwilligers? ‘Meestal via-via’, zegt Kapteijns. ‘Ook de plaatselijke Vrijwilligerscentrale kan een rol spelen, zeker bij het zoeken naar mensen met specifieke competenties.’ Uitvoerende vrijwilligers – mensen die eens een bardienst draaien, een onderhoudsklusje doen of schoonmaken – kun je ook prima via de sociale media werven, weet Geerdink. ‘Ik ken een kulturhusmanager die oproepjes op Twitter plaatst als ze op korte termijn wat extra helpende handen nodig heeft. Dat werkt heel goed.’ Het is belangrijk om potentiële vrijwilligers op een goede manier aan te spreken, vertelt Astrid Huygen, die bij het Verwey-Jonker Instituut onderzoek doet naar het zelfbeheer in buurthuizen in stedelijke gebieden en kwetsbare wijken. ‘Doe een beroep op hun talenten. Zeg niet: we hebben je nodig om het buurthuis open te houden, maar wel: we nodigen je uit om in ons buurthuis je eigen ding te doen. Dat is veel motiverender. Bedenk ook hoe je verschillende doelgroepen aanspreekt. Bewoners met een baan en jonge kinderen zullen andere dingen kunnen “brengen” dan gepensioneerden. En burgers met veel professionele expertise willen waarschijnlijk andere taken verrichten dan kwetsbare mensen voor wie het vrijwilligerswerk vooral een vorm van dagbesteding is.’ Thissen: ‘De kwaliteit van de lokale woonfunctie speelt een rol bij de bereidheid en mogelijkheden van mensen om vrijwilligerswerk te doen. In sommige dorpen is de woningvoorraad minder geschikt. Hier wonen meestal mensen die niet bewust voor hun huis en woonomgeving hebben gekozen. Het “sociaal kapitaal” is in zulke dorpen minder groot; de mensen beschikken over minder kennis en vaardigheden en doen minder vaak vrijwilligerswerk.’ De redenen waarom mensen besluiten vrijwilligerswerk te doen in een gemeenschapsvoorziening, lopen uiteen. ‘Oudere mensen zien het soms als een soort burgerplicht’, vertelt Hovenga. ‘Zij voelen zich verantwoordelijk, willen de voorzieningen in het dorp in stand houden en nemen bijvoorbeeld bestuurstaken op zich. Jongeren worden eerder vrijwilliger, omdat dit hun ook iets kan opleveren. Ze willen bijvoorbeeld ervaring opdoen waar ze in hun latere loopbaan ook iets aan hopen te hebben.’ Uit onderzoek van Hilda Koops van Stenden Hogeschool Leeuwarden blijkt dat ‘uitvoerende vrijwilliger’ vooral voor het plezier gaat en voor het leren kennen van nieuwe mensen. De ‘vrijwillige bestuurder’ kent echter ook zorgen en maakt zich druk over het bestuur en de exploitatie van het dorpshuis in de toekomst.
Ervaringen met zelfbeheer
Sommige gemeenschapsvoorzieningen draaien inmiddels (vrijwel) geheel op vrijwilligers. De Volkskrant beschrijft bijvoorbeeld hoe het Amersfoortse buurthuis Het Klokhuis floreert, dankzij de inzet van ‘supervrijwilliger’ Ans Mers, die gemiddeld maar liefst zeventig uur per week in het buurthuis stopt en erin is geslaagd de exploitatie rond te krijgen door haar ‘commerciële inslag’. Onderzoekers van het Verwey-Jonker Instituut en Bouwstenen voor Sociaal (een platform van professionals in het maatschappelijk vastgoed) beschrijven in Van buurthuis naar wijkonderneming (2012) acht buurthuizen die door vrijwilligers worden gedraaid, in enkele gevallen met (minimale) professionele ondersteuning. De gebruikers van de buurthuizen zijn zelf verantwoordelijk voor bestuur en exploitatie van hun buurthuis, de programmering en het operationele beheer. Sommige hebben een betaalde bedrijfsleider in dienst. Een aantal heeft ook de accommodatie in eigen bezit, maar meestal wordt deze gehuurd. Wat opvalt in deze buurthuizen-met-zelfbeheer,schrijven de onderzoekers, is een verschuiving van buurthuis naar ’wijkonderneming’. Het buurthuis is ook een plek waar mensen zich ontwikkelen, nieuwe kennis opdoen en informatie uitwisselen. ‘Je ziet bijvoorbeeld dat zzp’ers er lunches organiseren, waarbij de catering dan weer door andere buurtbewoners wordt verzorgd’, vertelt Huygen. De inkomsten van de buurthuizen uit het onderzoek zijn nog wel een punt van zorg. De buurthuizen krijgen soms nog een kleine subsidie van een gemeente of corporatie en daarnaast halen ze geld op met het verhuren van ruimten. Ook verkrijgen ze inkomsten uit sponsoring door bedrijven en baromzet van de horeca. Het is echter maar de vraag of dat voldoende oplevert om op langere termijn het hoofd boven water te houden.
Succesvoorwaarden zelfbeheer
Aan welke randvoorwaarden moet nu zijn voldaan om het zelfbeheer te laten slagen? Welke condities dragen eraan bij een gemeenschapsvoorziening operationeel te krijgen/houden met (voornamelijk) vrijwilligers? ‘Belangrijk is in elk geval dat er voldoende handelingsruimte is voor de betrokkenen’, zegt Huygen. ‘Ik pleit voor organische organisatieontwikkeling, omdat deze aanpak blijkt te werken in de praktijk. Het is niet nodig om als vrijwilligersbestuur vooraf in een plan precies vast te leggen waar je over twee jaar wilt staan. Natuurlijk bepaal je een richting, gebaseerd op wat je wilt zijn als buurthuis en welke uitgangspunten je daarbij belangrijk vindt. Ideeën over hoe je voldoende geld binnenhaalt maken daar deel van uit. Maar het is ook belangrijk om open oog en oor te houden voor ontwikkelingen die zich “gaandeweg” voordoen en daarbij aan te sluiten. Verder is het essentieel dat de vrijwilligers een vorm van mede-eigenaarschap ervaren. Een voorbeeld: een barvrijwilliger vertelde mij dat de bar altijd om 22.00 uur moest sluiten toen de welzijnorganisatie de scepter zwaaide in het buurthuis. Nu er zelfbeheer is, gaat hij een half uurtje langer door, omdat hij dan net wat meer kan verkopen en dus meer inkomsten kan genereren voor “zijn” buurthuis.’ Een derde voorwaarde is volgens Huygen dat het een open, gastvrije sfeer is, zodat nieuwelingen zich vrij voelen om aan te haken. En dan komt de professional, in de rol van procesbegeleider, toch weer om de hoek kijken. ‘De inzet van een professional kan helpen deze open sfeer mede vorm te geven. Hij kan bovendien het proces “om het met elkaar uit te houden” ondersteunen en stroomlijnen’, zegt Huygen. Ze haalt het voorbeeld aan van De Nieuwe Jutter, een buurthuis in de Utrechtse Rivierenwijk, dat sinds 2008 een vorm van zelfbeheer kent en sindsdien het aantal regelmatige gebruikers zag stijgen van driehonderd naar achthonderd. ‘Buurtpastor Titus Schlatmann, die nu ongeveer zes uur per week aanwezig is, ondersteunt de aanwezigen en zorgt voor de verbinding; bewoners kunnen bij hem terecht als er iets is. Hij fungeert als een soort “noodknop”. Dat biedt vertrouwen en is nodig voor de continuïteit.’
Toenemende zelforganisatie
Bij Huis van de Wijk Lydia in Amsterdam-Zuid is programmacoördinator Thea Geurtsen van welzijnorganisatie Combiwel de ‘noodknop’. Zij signaleert dat zelforganisatie steeds belangrijker wordt in buurthuizen en wijkcentra. ‘Op dit moment is het zo dat Combiwel het pand huurt van woningcorporatie Ymere en dat Combiwel verantwoordelijk is voor de exploitatie. Ik krijg budget om te ondersteunen bij bewonersinitiatieven en diverse vrijwilligersgroepen met elkaar in contact te brengen, maar de subsidie zal naar verwachting verder teruglopen. De vrijwilligers gaan steeds meer taken zelf oppakken. Eens per ongeveer zes weken overleg ik met het bewonerspanel, de groep van vrijwilligers die de activiteiten bedenkt en zoveel mogelijk zelf zorgt voor de bekostiging. Als ze bijvoorbeeld een cursus willen laten geven, huren ze een docent in en betalen de cursisten voor deelname. Of ze vragen een supermarktketen om te sponsoren. Ook is er – tijdelijk – een betaalde beheerder voor 25 uur per week.’ Geurtsen denkt dat het essentieel is dat er toch een professionele coördinator betrokken blijft bij een buurthuis, ook in tijden van bezuinigingen. ‘Als professional ben ik op de hoogte van wetten en regels waaraan we moeten voldoen. Zo heb ik ervoor gezorgd dat de vrijwilligers van de Werkgroep bar, balie en beheer hun papieren voor BHV en sociale hygiëne hebben behaald. Ook uit het oogpunt van de continuïteit zijn professionals onmisbaar. Ze garanderen dat er in de wijk een stabiel ontmoetingspunt blijft.’
Professionele ondersteuning
Volgens Marijke Vos, bestuursvoorzitter van de MOGgroep, is het te simpel gedacht van beleidsmakers dat burgers ‘zomaar’ het initiatief zullen nemen om een buurthuis zelf draaiende te houden. ‘Burgers kunnen en willen veel zelf, maar is er altijd iets van professionele ondersteuning nodig om op terug te vallen. Steun van bijvoorbeeld de gemeente bij de voortzetting van een buurthuis is hard nodig. Vaak blijft ook de aanjaagfunctie voor ideeën van een welzijnsorganisatie nodig. En ondersteuning bij administratieve vragen, verzekeringen, continuïteit, enzovoort.’ Geerdink, Kapteijns en Hovenga beamen dat. Vooral bij het opstellen van begrotingen, budgetbeheer, BHV en regelgeving rondom de horecafunctie vinden zij professionele ondersteuning wenselijk. ‘Vrijwilligers zijn het goud van de organisatie. Maar je kunt niet van hen verwachten dat ze van alle markten thuis zijn en de ins and outs van complexe wet- en regelgeving kennen’, zegt Hovenga. ‘In Fryslân helpt Doarpswurk dorpshuisbesturen daarom bij onder meer het afsluiten van meerjarige huurcontracten met gebruikers, aanvragen van offertes voor een verbouwing, opstellen van begrotingen. We worden hiervoor ingehuurd door de provincie.’ Hovenga vertelt dat Doarpswurk ook een kwaliteitszorgsysteem heeft ontwikkeld dat dorpshuizen helpt in kaart te brengen hoe ze het op een aantal terreinen doen, zoals bestuur en beleid, exploitatie, gebouwonderhoud, gebruikerstevredenheid. ‘Ze krijgen hierdoor meer inzicht in hun sterke en zwakke punten en kunnen gericht werken aan verbetering. Vooralhet bestuurlijk vrijwillig kader wordt hierdoor “ontzorgd” en het dorpshuis blijft up-to-date en aantrekkelijk voor de gebruikers.’
Toekomstige ontwikkelingen
In de toekomst zal de overheid zich nog verder terugtrekken uit gemeenschapsvoorzieningen, is de verwachting van de geïnterviewden.‘Voorzieningen worden dan nóg meer “van de mensen zelf”. Dat kan leiden tot teloorgang en kwaliteitsverlies, maar dat hoeft zeker niet’, veronderstelt Huygen. ‘Veel is afhankelijk van hoe nieuwe rollen en taken worden opgepakt door burgers, maar zeker ook door gemeenten, welzijnorganisaties, corporaties. Ook in de toekomst blijven zij baat houden bij voorzieningen die de leefbaarheid bevorderen, zoals buurthuizen. Hun professionele rol is dus niet uitgespeeld, maar zal wel anders worden ingevuld.’ Geurtsen: ‘In de toekomstige gemeenschapsvoorzieningen zullen steeds vaker kwetsbare groepen een plek krijgen. Ouderen en gehandicapten die nu bijvoorbeeld professionele dagbesteding vergoed krijgen via de AWBZ, zullen straks onder de WMO vallen en voor hun dagactiviteiten aankloppen bij een buurthuis.’ Kapteijns verwacht dat de terugtrekkende beweging van de overheid tot nog meer burgerinitiatieven zal leiden. ‘Ook denk ik dat meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt actief zullen worden in gemeenschapsvoorzieningen, omdat zij vaker gedwongen zullen worden tot maatschappelijke participatie – met behoud van uitkering. Deze mensen zullen wel gecoacht moeten worden op de werkvloer. Ik kan me voorstellen dat bijvoorbeeld de beheerder deze taak in eerste instantie op zijn bordje krijgt, maar het is maar de vraag of de rol van coachend leidinggevende bij alle beheerders past.’ Geerdink: ‘De bezuinigingen dwingen hoe dan ook tot intensievere samenwerking. De luxe van het geld heeft er in sommige gemeenschapsvoorzieningen toe geleid dat organisaties op hun eigen eilandjes bleven en nauwelijks samenwerkten. Dat kan niet meer. Geldgebrek lokt organisaties nu uit hun tent en vergroot de bereidheid tot onderlinge samenwerking en tot samenwerking met vrijwilligers.’
Enkele conclusies
In het begin van dit artikel werd de vraag gesteld of gemeenschapsvoorzieningen erin slagen om voldoende (bekwame) vrijwilligers te werven. Op basis van de voorbeelden die in dit artikel de revue passeren, luidt het antwoord bevestigend. Ja, het lukt om goede vrijwilligers te vinden, maar niet altijd en overal. Ook is het niet altijd eenvoudig om de mensen met de juiste competenties te vinden en is enige mate van professionele ondersteuning vaak noodzakelijk, vooral voor het toepassen van wet- en regelgeving, de continuïteit en de procesbegeleiding. Opvallend is verder nog dat de (financiële) perspectieven van veel gemeenschapsvoorzieningen op de wat langere termijn erg onzeker zijn. Een blauwdruk voor de succesvolle inzet van vrijwilligers is niet te geven, omdat de lokale verschillen te groot zijn. Wel kunnen we enkele lokaal-afhankelijke factoren benoemen die een rol spelen bij het succes (of falen) van vrijwilligers in gemeenschapsvoorzieningen. Om te beginnen is dat de woonkwaliteit en het daarmee samenhangende sociale kapitaal in een dorp/wijk/buurt. In een gemeenschap waar veel accountants, sociaalwerkers en marketingdeskundigen wonen die zich willen inzetten, zal het makkelijker zijn om mensen met de juiste competenties te vinden en zal er ook minder behoefte zijn aan professionele ondersteuning dan in een Vogelaarwijk. Verder speelt de identiteit van een gemeenschap een rol. Als men elkaar kent, elkaar op open ontmoetingsplekken kan ontmoeten en als men binding heeft met de woonplaats, is de bereidheid om vrijwilligerswerk te doen vaak groter. Voor actieve vrijwilligers is het van belang dat zij voldoende handelingsruime krijgen en mede-eigenaarschap kunnen ervaren.
Vertaling naar de bibliotheeksector
Gelden de factoren die hiervoor werden genoemd nu ook voor de bibliotheken? Wat kunnen bibliotheken leren van de ontwikkelingen die zich voltrekken in de gemeenschapsvoorzieningen? Wellicht in de eerste plaats dat veel burgers bereid blijken om zich om niet in te zetten voor voorzieningen die zij van belang vinden voor de leefbaarheid in hun wijk, buurt of dorp. Zo’n voorziening kan een buurthuis zijn, maar vermoedelijk ook een bibliotheek (in een kulturhus of multifunctionele accommodatie). Het is wel van belang om kandidaat-vrijwilligers op een goede manier aan te spreken, zodat ze het vrijwilligerswerk zien als een leuke manier om hun talenten te ontplooien in plaats van als pure plichtsbetrachting. Het is in dat licht de vraag of de vrijwilliger die boeken opruimt haar langste tijd niet al heeft gehad…Verder is de sfeer van de plek belangrijk: gastvrij, zodat potentiële vrijwilligers zich uitgenodigd voelen om activiteiten te ontplooien waar de bibliotheek wel bij vaart. Daarmee ontstaat een vorm van eigenaarschap, een voorwaarde voor de duurzaamheid/continuïteit van een voorziening. Voor de succesvolle inzet van vrijwilligers in bibliotheken valt vermoedelijk echter geen recept te geven, omdat, net als bij buurthuizen, deze afhangt van lokale factoren. Hoe zijn de woonomstandigheden, hoe staat het met de kennis en vaardigheden van bewoners, zijn er voldoende open ontmoetingsplekken, is er een sterke gemeenschapsidentiteit? Bibliotheken die, daartoe aangezet door bezuinigingen, een beroep doen op vrijwilligers, laten de lokale omstandigheden overigens al sterk meewegen in de wijze waarop ze hun vrijwilligersbeleid vormgeven. De mate waarin vrijwilligers eigen ‘speelruimte’ krijgen en mede-eigenaarschap ervaren, zal ook per locatie verschillen. Voor de bibliotheeksector is de belangrijkste conclusie wellicht wel dat vrijwilligers veel kunnen bijdragen, maar dat enige mate van professionele ondersteuning vaak toch onontbeerlijk is. Een ander essentieel punt is dat het niet meevalt om structurele inkomstenbronnen aan te boren. Wethouders die ook in de toekomst hechten aan een goede bibliotheekdienstverlening, zouden zich wat dat betreft nog eens goed achter de oren moeten krabben, voordat ze weer een nieuwe bezuiniging doorvoeren…
ACTIE-instrument
Hoe kunnen professionals burgerinitiatieven op een goede manier ondersteunen? Bij het beantwoorden van deze vraag kan het ACTIE-instrument helpen. Deze tool bestaat uit vijf elementen, die bepalen of burgers in actie komen en of zij een initiatief tot een goed einde kunnen brengen: Animo: motivaties en drijfveren van burgers om hun initiatief gestalte te geven. Contacten: contacten met buurtgenoten, instanties, organisaties in de buurt. Toerusting: de mate waarin de groep burgers beschikt over middelen (geld of natura), tijd en vaardigheden. Inbedding: de manier waarop organisaties zijn ingericht om bewonersinitiatieven te ondersteunen. Empathie: het vermogen van professionals en hun organisaties om zich te verplaatsen in burgers en adequaat in te spelen op hun wensen en verwachtingen. De professional vraagt zich bij elk initiatief en op gezette tijden af of deze elementen bij een initiatief voldoende aanwezig zijn en of er een noodzaak is voor enige ondersteuning. Het ACTIE-instrument werd ontwikkeld door prof. dr. Bas Denters, prof. dr. Evelien Tonkens, dr. Imrat Verhoeven en drs. Judith Bakker in het kader van het project ‘Burgers maken hun buurt’. De wetenschappers deden onderzoek naar bewonersinitiatieven in Enschede, Amsteram, Hengelo en Leiden. Meer informatie: http://www.platform31.nl/publicaties/burgers-maken-hun-buurt-1 Momenteel wordt de verschuiving van professionals naar vrijwilligers onderzocht. De eerste uitkomsten zijn te lezen in het duojaarboek van TSS, tijdschrift voor sociale vraagstukken dat verschijnt bij de conferentie ‘Eigen Kracht ontkracht?’ op 16/17 mei (www.tssmagazine.nl en www.eigenkrachtontkracht.nl).
Verschenen in: Bibliotheekblad (2013).