‘We kunnen de ontwikkeling van de kleuters nu beter volgen en stimuleren’
SLO heeft doelen en inhouden ontwikkeld voor het jonge kind. Deze geven houvast en richting aan het didactisch handelen. ‘Je hebt sneller zicht op de ontwikkeling van kinderen en kunt daar beter bij aansluiten met je activiteiten’, vindt Carla Kinteh, leerkracht groep 1/2 van basisschool De Boemerang.
Femke van den Berg
SLO ontwikkelde doelen voor het jonge kind voor de ontwikkelingsgebieden taal, rekenen, sociaal-emotioneel, bewegingsonderwijs, kunstzinnige oriëntatie, oriëntatie op jezelf en de wereld en motoriek. Vanuit de inhouden en (operationele) doelen worden straks ook activiteiten en doorkijkjes (naar methoden en materialen) beschreven (zie: http://www.slo.nl/jongekind). Zo vormt zich een leerplan. ‘We werken toe naar een integraal aanbod – een leerplankader – dat kan worden afgestemd op de specifieke mogelijkheden en behoeften van elk kind en zicht geeft op de doorgaande lijnen in de basisschool. Voor kleuters zijn we zo goed als klaar, voor de peuters al aardig op weg’, vertelt Gäby van der Linde, projectleider Jonge Kind bij SLO. ‘Op verzoek van het veld komen er nu eerst inhoudskaarten, waarop voor ieder ontwikkelingsgebied de domeinen en subdomeinen staan. We hopen dat de nieuwe richtinggevende uitwerkingen en producten leerkrachten handvatten bieden in hun dagelijkse praktijk. Maar ze zijn niet verplichtend of wettelijk voorgeschreven! Uiteindelijk bepalen leerkrachten zelf of en hoe ze deze gebruiken. Als professionals geven zij zelf invulling aan hun pedagogisch en didactisch handelen.’
Belspel
In de kleutergroepen van de protestants-christelijke basisschool De Boemerang in de Utrechtse wijk Ondiep werken ze sinds begin dit schooljaar met de SLO-doelen voor eind groep 2. Juf Carla Kinteh laat zien hoe ze dat ‘spelenderwijs’ doet. Op een zonnige donderdagmorgen vertelt ze de kinderen: ‘Een paar dagen geleden wilde ik naar de stad om nieuwe schoenen te kopen. Ik ging met de bus. Ik stapte in bij de chauffeur en ik kocht een kaartje. Toen ging ik achter in de bus zitten. En na een paar haltes was ik al in de stad. Super handig!’ Dan vraagt ze: ‘Zijn jullie ook wel eens met de bus geweest?’ Sommige kinderen knikken, anderen schudden hun hoofd. ‘Weet je wat, jullie mogen elkaar over de bus gaan vertellen!’, zegt Kinteh. ‘Ik heb hier onze telefoontjes.’ Ze toont geplastificeerde afbeeldingen van mobiele telefoons, zowel rode als groene. ‘Jullie krijgen allemaal zo’n telefoon. Als je een groene hebt, mag je vertellen. Als je een rode krijgt, dan moet je luisteren.’ De kinderen knikken enthousiast. Kinteh deelt de telefoons uit. Dan gaan de kinderen rondjes lopen. Als Kinteh ‘stop!’ roept, staan ze stil en geven het kind naast wie ze staan een hand. Dan gaat het kind met de groene telefoon vertellen. Nadat de ene helft van de kinderen een paar minuten heeft gepraat en de andere helft heeft geluisterd, wisselen ze van telefoontje en van rol.
Thema verkeer
Het thema is deze weken ‘verkeer’. In de klas staat een grote praatplaat op een tafel met daarop afgebeeld een verkeerssituatie rondom een zebrapad. Ook hangen er kaarten aan de wand met afbeeldingen en woorden als: de auto, vertrekken, aankomen, achterin, voorin, het midden.
Binnen ieder thema werkt Kinteh ontwikkelingsgericht aan de SLO-doelen. Ze vertelt waarom De Boemerang het van belang vindt om doelen (en bijbehorende inhouden) voor ogen te hebben om met de kinderen naartoe te werken: ‘Dat geeft ons houvast op weg naar de kerndoelen, helpt ons de ontwikkeling van kinderen goed te volgen en het helpt een beredeneerd aanbod vast te stellen.’ Voorlopig werkt de school alleen met doelen voor taal, rekenen, sociaal-emotioneel en motoriek, later volgen wellicht ook nog andere ontwikkelingsgebieden.
Op de Boemerang integreren ze het ‘werken aan doelen’ zoveel mogelijk in het gewone spel van de kleuters. ‘Het telefoonspel is een coöperatieve activiteit, waarbij de voorkennis van de kinderen wordt opgehaald. Ik kies voor zo’n coöperatieve activiteit, omdat alle kinderen dan aan het woord komen en niet maar één of twee’, vertelt Kinteh. ‘Met dit spel hebben we gewerkt aan het domein mondelinge taalvaardigheid en vier subdomeinen: het voeren van gesprekjes, vloeiend en verstaanbaar vertellen, luisteren en werken aan woordenschat. In hun beleving waren de kinderen echter niet bezig met taal, maar met een spelletje. Dat past bij hun ontwikkeling.’
‘Bij jonge kinderen – kleuters en peuters – pendel je tussen enerzijds de inhoudslijn – de doelen en inhouden – en anderzijds de ontwikkelingslijn’, vult Van der Linde aan. ‘De ontwikkelingslijn zegt iets over het niveau van het kind. Deels is dit afhankelijk van de leeftijd, maar zeker niet helemaal. De ontwikkeling van kinderen verloopt immers grillig en sprongsgewijs. De doelen/inhouden zijn bedoeld om geen grote sprongen te maken, in relatie tot de ontwikkelingslijn van een kind. Ze geven houvast voor de dagelijkse invulling van het beredeneerde aanbod.’
Volgsysteem
In het gebouw van De Boemerang zit ook een voorschool. Kinteh, die vorig jaar de masteropleiding ‘speciale onderwijsbehoeften jonge kind’ voltooide, is tevens onderbouw- en VVE-coördinator van de school. ‘Mijn hoofdtaak als VVE-coördinator is het stimuleren van de doorgaande lijn tussen voorschool en vroegschool’, zegt Kinteh. Ze vertelt dat zowel basisschool als voorschool werkt met de SLO-doelen en met leerlingvolgsysteem Kijk. ‘Uit onderzoek weten we dat kinderen zich beter ontwikkelen in een meer gestructureerde omgeving, waarin ze kunnen spelen en leren en waarbij hun ontwikkeling met behulp van een volgsysteem wordt bijgehouden. Omdat we streven naar een doorgaande lijn, hanteren we zowel op school als op de voorschool Kijk.’
Hermine van Hemert, inspecteur PO bij de Onderwijsinspectie: ‘Zo’n volgsystematiek zorgt ervoor dat gegevens overdraagbaar zijn naar andere leerkrachten; bij de allerjongste leerlingen komt daarbij dat een dergelijke systematiek bruikbaar moet zijn om vroegtijdig een achterstand of zorgelijke ontwikkeling te signaleren. De gegevens kun je verzamelen door verschillende bronnen te gebruiken: observaties, gesprekken met leerlingen en ouders en ook wel analyses van gemaakt werk en toetsen. Zo krijg je een duidelijk beeld van wat leerlingen al weten, kunnen of begrijpen.’
Telspel
Door de kinderen goed te observeren en hun ontwikkelingsbehoefte te peilen, bijvoorbeeld met behulp van spelletjes, merkte Kinteh dat sommige kinderen nog moeite hebben met het herkennen en de betekenis van de cijfers en symbolen van 1 tot en met 5. Daarom doet ze vandaag ook een ‘busspel’ met de kinderen. In het midden van de kring staat een tafel met daarop vijf blokken met op ieder blok een cijfer: 1, 2, 3, 4 of 5. Dit zijn de bushaltes. Op tafel liggen ook papiertjes met daarop dezelfde getallen, maar dan weergegeven als de ogen van de dobbelsteen. Dit zijn de buskaartjes. Eén kind is steeds de buschauffeur, twee anderen de passagiers. De passagiers kopen een kaartje bij de chauffeur, die vervolgens langs de haltes rijdt en hen bij de juiste haltes laat uitstappen. Kinteh oefent dit nieuwe spel een paar keer met de kinderen.
Als het is tijd is om in de hoeken te gaan spelen, blijft de ‘busopstelling’ staan. De eerste drie die het spel mogen gaan doen, zijn Dylan uit groep 2 en Jamila en Pim uit groep 1. ‘Jullie moeten met elkaar beslissen wie de chauffeur mag zijn en wie de passagiers’, moedigt Kinteh aan. Dylan is de chauffeur, vinden de kinderen. ‘Waar wil je heen?’, vraagt hij aan Jamila. ‘Naar halte 6!’, roept zij. Dylan bekijkt de kaartjes. ‘Die is er niet’, concludeert hij. ‘Doe dan maar 5’, zegt Jamila. Als de bus gaat rijden, roept Jamila bij halte 4: ‘Stop, ik wil eruit!’ ‘Dit is halte vijf!’, protesteert Dylan. Kinteh, die het spel observeert, knikt. ‘Kijk Jamila’, zegt ze. ‘Dit is een vier.’ Met haar vinger gaat ze langzaam over het cijfer op het blok. ‘En dit is 5. Zie je dat die er anders uitziet?’ ‘Ja…’, zegt Jamila.
Ontwikkelingsbehoeften
Kinteh vertelt later dat ze de kinderen bewust in kleine groepjes observeert en begeleidt. ‘Dan kun je beter aansluiten bij de verschillende ontwikkelingsbehoeften.’ Ze laat een groepsplan zien. Ze heeft voor elk subgroepje van kinderen – instructieonafhankelijk, instructiegevoelig, instructieafhankelijk en eigen leerlijn – aangegeven aan welk doel ze hoe en wanneer werken. Daarnaast houdt ze bij welke domeinen en doelen aan de orde zijn geweest binnen elk thema. ‘Die administratie is best veel werk, maar levert ook veel op’, vindt ze. ‘We hebben kinderen nu beter in beeld en weten waar ze zitten op de inhouds- en ontwikkelingslijnen. Daar stemmen we onze instructie en leeractiviteiten op af. We merken het eerder als er iets hapert en kunnen kinderen ook beter stimuleren, ze beter uitdagen in de zone van naaste ontwikkeling. Zo profiteren ze meer van ons onderwijs.’‘Uiteindelijk wil je met het onderwijs bereiken dat leerlingen zich zo goed mogelijk ontwikkelen en optimaal tot leren komen’, vindt ook onderwijsinspecteur Van Hemert. ‘Om te zorgen dat je onderwijs daaraan bijdraagt, is het belangrijk om ontwikkel- en leerdoelen te stellen, ook voor kleuters.’ Van der Linde vult aan: ‘De leerkracht zal altijd goed naar het kind moeten blijven kijken. Hij/zij stelt zich daarbij de vraag: “Waar bevindt het kind zich in de ontwikkeling en op welke manier kan ik het verder helpen?” De doelen/inhouden helpen om een antwoord te geven op die vraag.’
Dit artikel verscheen eerder in SLO Context (2016).